De or van een zorginstelling klopt bij de bedrijfscommissie aan, omdat de bestuurder een richtlijn over het kledingbeleid heeft gewijzigd zonder instemming van de or. De gewijzigde richtlijn stelt extra eisen aan de kleding van de medewerkers in verband met de gezondheid van de medewerkers en de cliënten. Het opmerkelijke is dat de or aanvankelijk wel om instemming was gevraagd, maar deze niet heeft gegeven. De wijziging is uiteindelijk toch ingevoerd zónder de instemming van de or. Ook heeft de bestuurder geen vervangende toestemming aan de kantonrechter gevraagd.
De or heeft vooral moeite met de extra kosten die de nieuwe kledingrichtlijn voor de medewerkers met zich meebrengt. De bestuurder heeft een eenmalige compensatie voor de zittende werknemers voorgesteld. Maar de or wenst een meer structurele regeling in de vorm van een algemene waskostenvergoeding.
De bestuurder stelt dat hij niet meer doet dan een aanwijzing van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) opvolgen. Daarom zou instemming van de or niet nodig zijn. Dat aan de eisen van de IGZ moet worden voldaan, bestrijdt de or niet. Maar volgens de or geven de richtlijnen van de IGZ wel ruimte voor overleg tussen bestuurder en or.
De bedrijfscommissie is van mening dat de or erop mocht vertrouwen dat hij instemmingsrecht volgens de WOR had. De bestuurder had feitelijk ook om instemming gevraagd. En volgens vaste jurisprudentie kan een eenmaal gedaan verzoek om instemming niet eenzijdig door de bestuurder worden ingetrokken.
Een meer algemene tegemoetkoming in de kosten is volgens de bedrijfscommissie terecht, maar deze moet wel aan een termijn worden gebonden. De financiële toekomst van de zorginstelling is namelijk nogal ongewis. De bedrijfscommissie adviseert partijen daarom te komen tot een tijdelijke tegemoetkoming voor alle medewerkers die het aangaat. Ook onder de oude regeling moesten medewerkers was- en droogkosten maken. Daarom vindt de bedrijfscommissie een tegemoetkoming van 50 procent van de kosten (op basis van een berekening van het Nibud) redelijk. Deze tegemoetkoming zou vooralsnog moeten gelden voor een periode van vijf jaar, tenzij hierover binnen deze periode in de cao inhoudelijke afspraken worden gemaakt. Indien dit laatste niet het geval is kunnen partijen na de periode van vijf jaar, rekening houdend met onder meer een verantwoorde financiële positie van de onderneming, besluiten over het al dan niet voortzetten van een tegemoetkomingsregeling.
De or en de bestuurder toonden zich tevreden over dit advies van de bedrijfscommissie.