Doordat de medezeggenschapsstructuur van de ondernemer is gewijzigd moet opnieuw gekeken worden naar de facilitering van de or op basis van artikel 18 lid 1 en 2 WOR.
De kern van het geschil betreft het urenbudget. Nu het overleg tussen partijen en de bemiddeling van zowel FNV Formaat, als de Bedrijfscommissie Markt II niet tot een oplossing hebben geleid, stelt de ondernemer het urenbudget eenzijdig vast op 4,5 fte. De or verzoekt de kantonrechter daarop gemotiveerd om de ondernemer te gebieden gevolg te geven aan artikel 17 en 18 WOR door met de or – kort gezegd – overeen te komen dat het urenbudget wordt vastgesteld op 6,1 fte. Het ondernemer verweert zich en stelt dat 4,5 fte afdoende is, met daarbij de inzet van een ambtelijk secretaris, mede gezien het streven de beperkte financiële middelen zoveel mogelijk voor het onderwijs te gebruiken. Het is dan ook de vraag hoeveel tijd de or in dit geval in redelijkheid nodig heeft om zijn werk naar behoren te kunnen uitvoeren.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter stelt vast dat beide partijen inzien dat de wettelijke minimumnorm (60 uur per jaar voor overleg / 3 tot 8 dagen voor scholing) in dit geval onvoldoende is. Een beslissing zal zijns inziens dan ook tussen de door partijen genoemde bandbreedte moeten liggen
(4,5 – 6,1 fte). Hij merkt daarbij op dat het eenzijdig vastgestelde urenbudget ten opzichte van de or geen rechtsgevolg heeft, nu het budget in gezamenlijk overleg moet worden vastgesteld. De kantonrechter oordeelt uiteindelijk dat de ondernemer gevolg dient te geven aan artikel 18 WOR door een faciliteitenregeling van 5,0 fte beschikbaar te stellen, totdat partijen gezamenlijk een ander budget vaststellen.
Commentaar
Deze uitspraak bevestigt dat het eenzijdig vaststellen van een urenbudget geen uitkomst biedt en benadrukt daarmee het belang van de ondernemer om in goed overleg met de or een urenbudget overeen te komen. In het kader van dit overleg dient in kaart te worden gebracht hoeveel uren de or naar verwachting nodig zal hebben voor zijn wettelijke taken. Taken die de or wel tot zijn takenpakket rekent, maar hiertoe strikt genomen niet behoren, moeten buiten beschouwing worden gelaten. Een overzicht van de uren die de or in het voorafgaande jaar aan zijn wettelijke taken gespendeerd heeft en een zo concreet mogelijke inschatting van de uren die hiervoor naar verwachting het komende jaar nodig zullen zijn, kunnen partijen een goede leidraad bieden. Daarbij kan uiteraard een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds overleg en anderzijds scholing.
De afspraken die in dit kader met de or worden gemaakt worden veelal schriftelijk vastgelegd. Het is daarbij verstandig een maximale termijn aan de afspraken te koppelen en de mogelijkheid op te nemen om tussentijds de afspraken te herzien. Dit om toekomstige onderhandelingen te vergemakkelijken en te voorkomen dat de ondernemer op grond van artikel 32 WOR in de toekomst gebonden zal zijn aan een ondernemingsovereenkomst, op basis waarvan het urenbudget veelal zal uitstijgen boven het wettelijke minimum.
Bron: Kantonrechter Den Haag, 15 januari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:524
Auteur Carola Meyer – de Swaan is advocaat bij Boontje Advocaten
Tip! Meer weten over artikel 18? Je leest er alles over op WOR in de praktijk
Geef een reactie