De or van AB Transport Group (ATG) verzoekt, in een kort geding, om ATG te verbieden uitvoering te geven aan het besluit om een vierdaagse werkweek in te voeren.
Volgens de or is het besluit tot invoering van de vierdaagse werkweek ten onrechte zonder zijn instemming genomen. Om die reden heeft de or de nietigheid van het besluit ingeroepen. De voorzieningenrechter wijst het gevraagde gebod echter af. Hoe had de or in deze zaak wel gelijk kunnen krijgen?
De voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat sprake is van een nietig besluit, omdat – anders dan ATG heeft aangevoerd – niet aannemelijk is geworden dat de or zou hebben ingestemd met het besluit.
Hoewel de voorzieningenrechter het besluit nietig verklaart, wijst hij het door de or gevraagde verbod op verdere uitvoering van het besluit af. Volgens de voorzieningenrechter heeft de or namelijk onvoldoende spoedeisend belang bij zijn vordering.
De reden daarvoor is (onder meer) dat ATG het verzoek om vervangende toestemming van de kantonrechter al heeft ingediend, en de or volgens de voorzieningenrechter onvoldoende heeft gemotiveerd waarom die beslissing van de kantonrechter in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
Onvoldoende overleg met de or
De voorzieningenrechter betrekt bij zijn oordeel ook, dat het niet uitgesloten is dat de kantonrechter in de bodemprocedure de vervangende toestemming zal geven. Tijdens de behandeling van het kort geding is namelijk gebleken dat de bezwaren van de or zich vooral richten tegen het feit dat ATG onvoldoende overleg met de or heeft gepleegd, en de gevolgen van het besluit onvoldoende inzichtelijk zou hebben gemaakt.
Het is dus niet uitgesloten dat de or toch met het besluit zal instemmen als hij de gevolgen van het besluit kan overzien.
Commentaar
In deze kwestie vraagt de or aan de voorzieningenrechter: leg de ondernemer een verbod op uitvoering te geven aan het nietige besluit, in elk geval totdat de kantonrechter in de bodemprocedure heeft beslist of er vervangende toestemming wordt verleend.
Op grond van artikel 27 lid 6 WOR kan de or zo’n vordering indienen als er sprake is van (I) een instemmingsplichtig besluit, (II) waarvan de or tijdig de nietigheid heeft ingeroepen, zelfs als het besluit op zichzelf redelijk is. Aan deze voorwaarden lijkt te zijn voldaan.
Spoedeisend belang
Toch wijst de voorzieningenrechter het verbod af. Dit hangt samen met de kortgedingprocedure. Hierin moet de rechter – naast eerdergenoemde eisen – steeds beoordelen of sprake is van een spoedeisend belang.
Dat zou geen rol hebben gespeeld als de or in een bodemprocedure had verzocht om een verbod op uitvoering van het besluit; maar dan had de beslissing van de rechter langer op zich laten wachten. Het door de or gevraagde verbod was in deze zaak mogelijk wel toegewezen, als de or beter had gemotiveerd wat zijn spoedeisend belang was en de voorzieningenrechter dus had overtuigd dat het verbod dringend was en zijn belangen zwaarwegend genoeg om de afloop van de bodemprocedure niet af te wachten.
Voorzieningenrechter rechtbank Noord-Nederland 25 januari 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:186.
Carola Meyer-de Swaan is advocaat bij Boontje Advocaten
Verhoor je bestuurder
Tip! Heb je het gevoel dat de bestuurder niet het achterste van zijn tong laat zien? Leer van een politierechercheur hoe je de informatie boven tafel krijgt in de opleiding Verhoor je bestuurder
Geef een antwoord