Ruim een op de vijf werknemers in Nederland heeft een flexibel of tijdelijk arbeidscontract. Daarmee scoort Nederland hoger dan gemiddeld in de Europese Unie.
Dit heeft ook gevolgen voor de ondernemingsraad. Uit onderzoek van hoogleraar Agnes Akkerman bleek eerder al dat flexwerkers meer onvrede over hun werk hebben dan vaste werknemers. Zij durven dat echter minder bespreekbaar te maken, uit angst voor sancties. Ze zijn vaak ook geen lid van een bond en voelen zich minder gesteund door collega’s en or. Dit is verontrustend, temeer omdat het aantal flexibele contracten almaar toeneemt, aldus Akkerman.
Lees ook: Or, laat de flexwerker niet barsten
Polen is kampioen flexkrachten
Uit nieuwe cijfers van het Europese statistiekbureau Eurostat blijkt dat vorig jaar bijna 21 procent van de Nederlandse werknemers tussen de 15 en 64 jaar op tijdelijke basis was aangesteld. In Europa was dit gemiddeld 14 procent en in Polen afgerond 28 procent. Ook Spanje telde met een aandeel van 26 procent relatief veel flexkrachten. In Roemenië en Litouwen werd daarentegen nauwelijks gebruikgemaakt van mensen met zo’n arbeidsverband.
Jongeren krijgen geen vast contract
Vooral jongeren moeten het volgens Eurostat vaak zonder vast contract stellen. In de EU als geheel gold dit vorig jaar voor bijna 44 procent van de werknemers jonger dan 25 jaar. In Slovenië, Spanje en Polen waren zelfs meer dan zeven op de tien jongeren flexwerker. In Nederland moest 56 procent van de jongere werknemers het met een voorlopige aanstelling doen.
Tip! Wat betekent de flexibilisering voor de ondernemingsraad? Alles over medezeggenschap voor flexwerkers leer je tijdens de cursus De inclusieve or: Alle medewerkers spreken mee
Geef een antwoord