Een Turks-Koerdische vrouw solliciteert naar de functie van commercieel klantadviseur bij een werkgever. De werkgever wijst haar af, omdat ze onvoldoende verkoopvaardigheden en telecomkennis heeft. De vrouw vermoedt dat er sprake is van discriminatie en vraagt het College van de Rechten van de Mens (CRM) om een oordeel.
Volgens de vrouw zou ze óók zijn afgewezen, omdat zij aanleiding zou kunnen geven tot culturele spanningen op de werkvloer vanwege haar politieke opvatting over de ‘Koerdische kwestie’ en haar felheid bij het verwoorden daarvan.
Het CRM oordeelt op 31 mei 2017 dat de vrouw er niet in is geslaagd feiten aan te voeren, die kunnen aantonen dat haar afkomst een rol bij de afwijzing heeft gespeeld. De werkgever discrimineerde de vrouw daarom niet op grond van haar afkomst.
De feiten
De vrouw is van Turks-Koerdische afkomst. Zij heeft bij de werkgever gesolliciteerd naar de functie van commercieel klantadviseur. Op 11 oktober 2016 heeft zij een sollicitatiegesprek gevoerd met de manager klantenservice. Op 12 oktober 2016 heeft de recruiter haar telefonisch meegedeeld dat ze is afgewezen voor de functie. Op 17 oktober 2016 heeft de vrouw met de recruiter telefonisch contact opgenomen over de afwijzing. Zij heeft dit gesprek opgenomen.
De vrouw vraagt het College voor de Rechten van de Mens te beoordelen of de werkgever tegenover haar verboden onderscheid op grond van ras en/of politieke gezindheid heeft gemaakt, door haar af te wijzen voor de functie van commercieel klantadviseur.
Culturele spanningen op de werkvloer
De vrouw stelt dat de werkgever onderscheid heeft gemaakt op grond van ras en/of politieke overtuiging door haar af te wijzen voor de functie. In het telefoongesprek van 12 oktober 2016 vertelde de recruiter haar dat ze om twee redenen is afgewezen, namelijk dat ze onvoldoende verkoopvaardigheden en telecomkennis heeft en dat zij aanleiding zou kunnen geven tot culturele spanningen op de werkvloer als gevolg van haar politieke opvatting over de ‘Koerdische kwestie’ en haar felheid bij het verwoorden daarvan.
In het gesprek van 17 oktober 2016 bevestigde de recruiter nogmaals dat ze op deze twee gronden is afgewezen. De vrouw is van mening dat ze niet ‘heel fel’ is geweest. Zij heeft op een neutrale wijze over de Koerdische kwestie gesproken. De werkgever heeft haar ten onrechte een politieke mening toegedicht. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een geluidsbestand van het telefoongesprek van 17 oktober 2016, en het transcript daarvan, meegenomen.
De werkgever betwist dat de vrouw is afgewezen voor de betreffende functie vanwege haar afkomst en/of politieke gezindheid. Zij is afgewezen, omdat ze onvoldoende verkoopvaardigheden en telecomkennis had.
Zij gaf min of meer aan niets van Turken te moeten hebben
Aan het begin van het sollicitatiegesprek vroeg de manager aan de vrouw of ze iets over zichzelf kon vertellen. Ze vertelde dat ze van Turks-Koerdische afkomst was. Op zijn vraag waar ze dan vandaag kwam, liet zij op een felle manier blijken dat zij duidelijke opvattingen had over de ‘Koerdische kwestie’. In dat kader gaf zij min of meer aan niets van Turken te moeten hebben.
Deze opmerkingen vormde de aanleiding voor de manager om te vragen of zij zou kunnen samenwerken met collega’s van Turkse afkomst, die in het team zaten waarvoor zij op sollicitatiegesprek was. Daarop gaf de vrouw aan dat zij zakelijk met hen kon samenwerken.
Daarmee waren de zorgen bij de manager weggenomen en ging hij verder met het sollicitatiegesprek. De werkgever stelt zich op het standpunt dat de feedback door de recruiter tijdens de telefoongesprekken van 12 en 17 oktober 2016 betrekking heeft op de toon (felheid) waarmee de vrouw deze vragen van de manager heeft beantwoord en niet op de inhoud van haar antwoorden.
Oordeel College voor de Rechten van de Mens
Het CRM schetst het wettelijk kader waarbinnen het een oordeel moet geven. Op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) in samenhang met artikel 1 AWGB, mag een werkgever geen onderscheid maken op grond van ras bij de afwijzing van een sollicitant.
De vrouw moet feiten aanvoeren die kunnen doen vermoeden dat de werkgever onderscheid op grond van ras heeft gemaakt. Als zij hierin slaagt, is het vervolgens aan de werkgever om te bewijzen dat zij niet in strijd heeft gehandeld met de AWGB (artikel 10, eerste lid, AWGB).
Het CRM vervolgt. Er is niet alleen sprake van onderscheid wanneer iemands afkomst de enige reden is geweest voor de afwijzing, maar ook als die daarbij (mede) een rol heeft gespeeld. Het CRM stelt op basis van het overgelegde verslag van het telefoongesprek van 17 oktober vast dat er twee redenen zijn geweest om de vrouw af te wijzen.
De partijen zijn het erover eens dat een van die redenen is dat verzoekster niet over voldoende verkoopvaardigheden en telecomkennis beschikt voor de functie van commercieel klantadviseur. Ze verschillen echter wel van mening over de vraag of de afkomst van de vrouw de tweede reden van afwijzing is geweest. De vrouw vindt van wel, maar de werkgever stelt dat tijdens de twee telefoongesprekken met de vrouw niet gesproken is over culturele spanningen.
Op de zitting heeft de recruiter (daar naar gevraagd) verklaard dat zij het heeft gehad over spanningen die op de werkvloer zouden kunnen ontstaan door de felheid waarmee de vrouw communiceert en haar mening uit.
Het College voor de Rechten van de Mens komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de vrouw geen feiten heeft aangetoond die kunnen doen vermoeden dat haar afkomst een rol heeft gespeeld bij de afwijzing. De werkgever heeft dus tegenover de sollicitante geen verboden onderscheid op grond van ras gemaakt door haar af te wijzen voor de functie.
Aantekening
Het College voor de Rechten van de Mens was van oordeel dat het niet bevoegd was het verzoek van de vrouw te toetsen aan de grond politieke gezindheid. Het begrip politieke gezindheid duidt op een gemeenschappelijke opvatting over de bestuurlijke en sociale inrichting van de samenleving. Deze opvatting moet kunnen worden afgeleid uit een bepaald handelen of nalaten van een persoon.
In deze zaak was niet zozeer sprake van een politieke gezindheid of een vermeende politieke gezindheid in die zin, als wel van een (vermeende) mening over een politieke kwestie. Omdat de vrouw geen beroep toekwam op de grond politieke gezindheid, kwam het CRM niet toe aan de vraag of sprake was van verboden onderscheid op die grond. Dat betekende dat het CRM de zaak alleen toetste aan de grond ras.
Let op
De werkgever moet in de onderneming de regels omtrent gelijke behandeling en discriminatie naleven. Doet zij dit niet, dan kan de ondernemingsraad op grond van artikel 28 WOR de werkgever via de kantonrechter hiertoe dwingen. De ondernemingsraad kan ook het College voor de Rechten van de Mens een oordeel vragen.
College voor de Rechten van de Mens, 31 mei 2017, oordeelnummer 2017-64
Mr. drs. P. Maarsen, juridisch adviseur
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Rechtspraak voor Medezeggenschap.
Ontwikkel jezelf op de OR workshopdag!
Weinig tijd als or-lid om je bij te scholen? Binnen één dag naar een optimaal functioneren dankzij de OR workshopdag! Met keuze uit maar liefst 14 verschillende workshops!
Geef een antwoord