In 2014 heeft een ondernemingsraad ingestemd met de zogenoemde Richtlijn vervallen functieplaatsen. Nadat de or en de ondernemer geen overeenstemming met elkaar weten te bereiken over een aanpassing van deze richtlijn in verband met de invoering van de Wet werk en zekerheid, bericht de ondernemer dat hij de richtlijn niet meer zal toepassen omdat deze in verband met de veranderde wetgeving onbruikbaar is geworden. De or merkt dit aan als een besluit en legt dit voor aan de kantonrechter.
De kantonrechter oordeelt dat aangezien de richtlijn met name ziet op de verkorting van de herplaatsingstermijnen bij reorganisatie, dit niet valt onder het instemmingsrecht van artikel 27 WOR. De kantonrechter oordeelt ook dat de (oude) richtlijn blijft gelden.
Feiten
In september 2014 heeft de ondernemingsraad op grond van artikel 27 WOR ingestemd met de Richtlijn (‘versie 3’) vervallen functieplaats(en), die bij de ondernemer van toepassing is. Deze richtlijn is vervolgens door de ondernemer vastgesteld. In de richtlijn is bepaald hoe te handelen als functieplaatsen komen te vervallen.
Er staat onder meer in dat wanneer sprake is van een reorganisatie die betrekking heeft op meer dan twintig medewerkers, in plaats van de richtlijn een sociaal plan zal worden opgesteld.
Ook staat in deze richtlijn dat rekening is gehouden met de op dat moment geldende wetgeving en dat als de wetgeving verandert, de richtlijn daarop zal worden aangepast.
Daarnaast zijn in de richtlijn herplaatsingstermijnen genoemd bij verval van functies:
- tot tien jaar in dienst: maximaal zes maanden;
- meer dan tien jaar in dienst: maximaal negen maanden.
In oktober 2016 heeft de ondernemer aan de ondernemingsraad een wijziging van de richtlijn ter instemming voorgelegd in verband met de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid. Dit wijzigingsvoorstel heeft voornamelijk betrekking gehad op de herplaatsingstermijnen. Deze worden in het voorstel verkort.
De ondernemer en de or hebben verschillende keren met elkaar gesproken, maar geen overeenstemming bereikt over de wijziging. De ondernemingsraad heeft zijn instemming dan ook niet gegeven.
Nietigheid ingeroepen
Op 2 februari 2017 heeft de ondernemer aan de or bericht dat zij de richtlijn niet zal aanpassen, maar dat de richtlijn onbruikbaar is geworden omdat die voorschrijft dat die wordt aangepast als de wetgeving verandert. De ondernemer heeft daarbij medegedeeld dat zij de richtlijn niet meer zal toepassen. De or heeft van dit in het memo vervatte besluit tijdig de nietigheid ingeroepen.
In februari 2017 heeft de ondernemer aan de ondernemingsraad advies gevraagd over een reorganisatie waarbij functieplaatsen komen te vervallen. In totaal vervallen er 24,85 fte aan arbeidsplaatsen. Onderdeel van de adviesaanvraag is een ‘sociaal kader’ waarin de herplaatsingstermijn is vastgesteld op maximaal één maand voor iedere boventallige medewerker.
De ondernemingsraad heeft hierop negatief geadviseerd en in zijn advies onder meer aandacht besteed aan het zijns inziens bestaande instemmingsrecht ten aanzien van de (verkorte) herplaatsingstermijnen in het sociaal kader.
Als de bestuurder op 31 maart 2017 aan de ondernemingsraad haar besluit op het advies van de or mededeelt, waarin het door de ondernemingsraad opgeworpen instemmingsrecht ten aanzien van de verkorte herplaatsingstermijnen niet wordt erkend, roept de or de nietigheid in van de ‘instemmingsrechtelijke aangelegenheden’ in het besluit van de bestuurder van maart 2017. Daarop legt or de zaak ook voor aan de kantonrechter.
Oordeel kantonrechter
De ondernemingsraad verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat de regeling aangeduid als “Richtlijn bij vervallen functieplaatsen (versie 3)” onverminderd van kracht blijft totdat op rechtsgeldige wijze een wijziging van de regeling tot stand is gekomen, en verzoekt de rechter voor recht te verklaren dat de regeling inzake herplaatsingstermijnen die onderdeel uitmaakt van het sociaal kader wordt aangemerkt als een instemmingsrechtelijke aangelegenheid.
De vraag die de kantonrechter te beantwoorden heeft is dus of de Richtlijn uit 2014 (versie 3) nog gelding heeft en in de praktijk moet worden toegepast en of de regeling inzake de herplaatsingstermijnen die als onderdeel van het sociaal kader in het besluit van maart 2017 is neergelegd, onder het instemmingsrecht van de ondernemingsraad valt.
De ondernemer heeft zich op het standpunt gesteld dat de regeling niet valt onder het wettelijk instemmingsrecht als bedoeld in artikel 27 WOR. De kantonrechter acht dit juist.
In de richtlijn zijn bepalingen opgenomen die gelden in geval er sprake is van het verval van functieplaatsen binnen de organisatie. De richtlijn handelt dus over de gevolgen van het ontslag en niet over het ontslagbeleid. Daarmee valt deze richtlijn niet onder de regeling als bedoeld in artikel 27 lid 1 onderdeel e WOR (een regeling op het gebied van het aanstelling-, ontslag- of bevorderingsbeleid).
De kantonrechter overweegt daarbij dat ingeval er door het verval van een aantal functies sprake is van een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, die situatie valt onder het adviesrecht van artikel 25 lid 3 WOR.
Op het betoog van de ondernemingsraad dat er in de richtlijn sprake is van arbeidsvoorwaarden, stelt de kantonrechter dat een arbeidsvoorwaarde een voorwaarde is die samenhangt met het verrichten van arbeid. Dat acht de kantonrechter iets anders dan bepalingen die verband houden met het verval van functies. Ook op die grond kan dus geen instemmingsrecht worden aangenomen.
Het feit dat er in 2014 ter zake de richtlijn wel een instemmingsverzoek ex artikel 27 WOR aan de or is voorgelegd, acht de kantonrechter niet maatgevend. In artikel 32 WOR is bepaald dat aan de ondernemingsraad bij schriftelijke overeenkomst meer bevoegdheden kunnen worden toegekend dan bepaald is in de WOR. Er is echter niet gesteld of gebleken dat een dergelijke uitdrukkelijke afspraak is gemaakt.
Uit het eenmalig, indertijd vragen van instemming aan de ondernemingsraad kan in redelijkheid dan niet worden afgeleid dat een duidelijke overeenkomst (over de instemmingsplichtigheid van dit onderwerp) tot stand is gekomen.
Wijziging richtlijn
Wel vindt de kantonrechter dat de ondernemingsraad zich terecht op het standpunt stelt dat op 31 oktober 2016 expliciet om instemming is verzocht op het voorgenomen besluit tot wijziging van de richtlijn. Omdat de ondernemingsraad niet met de wijziging heeft ingestemd is de richtlijn blijven gelden.
Het besluit van de ondernemer om de richtlijn na het weigeren van instemming niet meer toe te passen, komt feitelijk neer op een intrekking. Dit besluit moet in samenhang worden gezien met de weigering om in te stemmen. Dat acht de kantonrechter in strijd met het systeem van de WOR en daarom heeft de or terecht de nietigheid van het besluit ingeroepen. De richtlijn is dan ook blijven gelden.
De kantonrechter bepaalt dan ook dat de regeling aangeduid als richtlijn bij vervallen functieplaatsen (versie 3) uit 2014, op en na 2 februari 2017 onverminderd van kracht blijft voor de in de regeling genoemde gevallen, waaronder niet begrepen is het besluit tot reorganisatie van maart 2017.
Aantekening
Per 1 juli 2015 is de Wet werk en zekerheid in werking getreden. Deze wet heeft onder meer het ontslagrecht ingrijpend gewijzigd. Dit maakt ook dat veel regelingen op het gebied van het ontslagbeleid moeten worden aangepast. In veel gevallen zullen deze aanpassingen instemmingsplichtig zijn op grond van artikel 27 WOR.
Het ontslagbeleid als bedoeld in artikel 27 lid 1 onder e ziet op regels met betrekking tot uitstroom van personeel. Op dit punt kan zich een samenloop met het adviesrecht voordoen indien in een sociaal plan ook regels met betrekking tot het ontslagbeleid zijn opgenomen.
Let op
Bij gebreke van een duidelijke afspraak tussen de ondernemingsraad en de bestuurder over de bovenwettelijke instemmingsplichtigheid, gaat het adagium ‘eens gegeven blijft gegeven’ niet op. Dat de bestuurder eenmalig buiten artikel 27 WOR een instemmingsrecht heeft toegekend aan de or, maakt dus niet per se dat de ondernemingsraad ook in toekomstige gevallen een instemmingsrecht heeft op dit onderwerp.
Mr. L.J.M. van Westerlaak, advocaat Sprengers Advocaten Utrecht.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Rechtspraak voor Medezeggenschap.
Lees ook:
Nieuw: verdiepingscursus Advies- en instemmingsrecht
Voor de or is het van groot belang om de belangrijkste bevoegdheden tot in de puntjes te kennen en in de praktijk goed te kunnen toepassen. Vergroot je kennis met de Verdiepingscursus Advies- en instemmingsrecht.
Het idee dat een arbeidsvoorwaarde een voorwaarde is die samenhangt met het verrichten van arbeid, en niet met het vervallen van functies, lijkt mij discutabel. Een betere definitie lijkt mij: een arbeidsvoorwaarde is elk van de voorwaarden waarop een werknemer bereid is arbeid te (gaan) verrichten.
Ook de condities waaronder functies vervallen (o.a. dus ook een overeengekomen herplaatsingsperiode) lijkt mij onlosmakelijk onderdeel van de arbeidsvoorwaarden. Ik weet niet wat dat voor gevolgen zou hebben voor het oordeel van de kantonrechter, maar voor toekomstige gevallen lijkt mij zo’n inperkende definitie van arbeidsvoorwaarden niet wenselijk