Veel bedrijven hebben nog steeds onvoldoende oog voor de risico’s van gevaarlijke stoffen. Arboprofs die het onderwerp hoger op de agenda willen krijgen, kunnen samen optrekken met de ondernemingsraad. Die heeft wettelijke bevoegdheden waar ook de arboprofessional zijn voordeel mee kan doen.
Jaarlijks overlijden ruim 3.000 (ex-)werknemers voortijdig als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Daarnaast hebben vele duizenden werknemers huid- of longklachten door het werken met stoffen. Desondanks is het werken met gevaarlijke stoffen nog steeds een onderschat risico in veel bedrijven. Daardoor laat hun stoffenbeleid veelal te wensen over. Die onderschatting komt mede doordat een belangrijk deel van de ziektelast pas zichtbaar wordt na pensionering (zie figuur 1).
Daarnaast werken veel werknemers met long- of huidklachten gewoon door. Ook omdat niet altijd duidelijk is dat hun klachten juist veroorzaakt worden door blootstelling op het werk. Voormalig staatssecretaris Van Ark van SZW noemde gevaarlijke stoffen niet voor niks een sluipmoordenaar.
Figuur 1: Verloren gezonde levensjaren door verschillende arborisico’s (bron: RIVM)
Om die sluipmoordenaars op te sporen is de Inspectie SZW een apart programma ‘Bedrijven met Gevaarlijke Stoffen’ gestart. Dat programma zal de komende jaren flink uitbreiden. Voor de gedreven preventiemedewerker of arbeidshygiënist zal die toegenomen pakkans echter niet de belangrijkste aanleiding zijn om meer aandacht te besteden aan de risico’s van gevaarlijke stoffen. Dat werknemers voortijdig overlijden of ernstige gezondheidsklachten hebben, is al reden genoeg voor beter stoffenbeleid.
Werkgever overtuigen van belang goed stoffenbeleid
Maar de gevolgen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen zijn niet direct zichtbaar. Dat maakt het voor arboprofessionals soms lastig om de werkgever te overtuigen van het belang van een goed stoffenbeleid. In dat geval helpt het om de samenwerking te zoeken met de ondernemingsraad binnen het bedrijf. Nog los van het gegeven dat de Arbowet ook samenwerking met de OR voorschrijft. De OR heeft namelijk een aantal bevoegdheden waarmee hij het stoffenbeleid een flinke stimulans kan geven. De mogelijkheden worden in dit artikel gepresenteerd aan de hand van de 5 W’s: willen, weten, wegen, werken en waken (zie figuur 2).
Willen
In ongeveer de helft van de bedrijven waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, is het stoffenbeleid onder de maat. Dit blijkt onder meer uit het tweejaarlijkse onderzoek Arbo in Bedrijf van de Inspectie SZW. Slechts één op de drie bedrijven die werken met kankerverwekkende stoffen heeft het onderwerp opgenomen in de RI&E. Weliswaar zijn er bedrijven die ook zonder RI&E maatregelen nemen tegen kankerverwekkende stoffen. Maar bijna de helft van de bedrijven doet onvoldoende of zelfs helemaal niets om werknemers te beschermen tegen kankerverwekkende stoffen.
Een eerste voorwaarde voor een serieus stoffenbeleid is dat de werkgever van het belang van het onderwerp is doordrongen
Initiatiefrecht OR
Een eerste voorwaarde voor een serieus stoffenbeleid is dat de werkgever doordrongen is van het belang van het onderwerp. Soms lukt het ook de arboprofessional niet de werkgever daarvan te overtuigen. En waar geen wil is, is het lastig werken. In dat geval is het handig om met de OR af te stemmen hoe de werkgever het beste kan worden overtuigd. Ondernemingsraden hebben namelijk diverse formele mogelijkheden om stoffenbeleid op de agenda te zetten. Niet alleen heeft de OR het recht om onderwerpen aan te dragen voor de overlegvergadering, hij kan ook gebruikmaken van zijn initiatiefrecht (art. 23 lid 3 WOR). Bij een formeel initiatief dient de bestuurder “schriftelijk en met redenen omkleed” aan te geven of hij het voorstel van de OR al dan niet overneemt.
Goed motiveren
Het initiatief van de OR maakt meer kans als hij goed motiveert waarom een stoffenbeleid van belang is. Een kosten/baten-verhaal, hoewel in veel gevallen een belangrijk instrument om de werkgever aan te zetten tot arbobeleid, zal bij gevaarlijke stoffen wellicht minder gewicht in de schaal leggen. Zoals gezegd werken veel werknemers met long- of huidklachten gewoon door en ontstaan de meeste kankergevallen pas na pensionering. Om het hard te zeggen: dat kost de werkgever geen geld – te meer omdat het aantal toegewezen schadeclaims zeer beperkt is.
Moreel appèl
Het helpt misschien wél als de OR een goed onderbouwd moreel appèl doet op de werkgever dat blootstelling op termijn wel degelijk tot ernstige gevolgen leidt. Een fatsoenlijke werkgever zal niet willen dat zijn werknemers dodelijk ziek worden. Daarnaast wil een bedrijf meestal geen slechte reputatie hebben: dat is slecht voor de klandizie. Wellicht ook heeft de OR signalen van werknemers die erover denken het bedrijf te verlaten vanwege de slechte arbeidsomstandigheden. En dat is wél een serieuze kostenpost voor bedrijven.
Klacht indienen
Als een werkgever echt niets wil, kan de OR een klacht indienen bij de Inspectie SZW. Dit recht komt overigens ook toe aan de preventiemedewerker, die bovendien dezelfde rechtsbescherming geniet. Maar OR-leden staan over het algemeen toch wel wat sterker als het uitdraait op een conflict met de werkgever.
Weten
De basis van een goed arbobeleid is de risico-inventarisatie en -evaluatie. Voor het onderwerp gevaarlijke stoffen gelden aanvullende eisen voor de RI&E. Zo moet de werkgever inzicht geven in de aard, mate en duur van de blootstelling. Bovendien dient voor alle relevante stoffen te worden beoordeeld of de blootstelling onder de grenswaarde blijft (art. 4.2 Arbobesluit).
Instemmingsrecht OR
Uit onderzoek van de Inspectie SZW blijkt de RI&E in minder dan 10 procent van de gevallen te voldoen aan die eisen. De OR kan hier op bijsturen door gebruik van het instemmingsrecht (art. 27 WOR). Dat instemmingsrecht betreft ook de RI&E. Als het onderwerp gevaarlijke stoffen daarin ontbreekt of als aard en mate van blootstelling niet duidelijk zijn, kan de OR weigeren zijn instemming te geven aan de RI&E. De arbeidshygiënist kan de OR in een een-tweetje inseinen waar de medezeggenschappers op moeten letten bij de beoordeling van de RI&E. Bovendien kan hij bij die gelegenheid meteen aan de OR-leden uitleggen waarom de RI&E helaas onder de maat is.
Lijst blootgestelde werknemers
Daarnaast moet de werkgever een lijst van (mogelijk) blootgestelde werknemers bijhouden en lijsten van reprotoxische en kankerverwekkende stoffen (art. 4.15, 4.2a resp. 4.13 Arbobesluit). De OR heeft het recht om die lijsten in te zien (art. 31 WOR). Dergelijke lijsten worden echter maar zelden aangelegd, zo blijkt uit onderzoek van de Inspectie SZW. Als ze er niet zijn, kan de OR de werkgever wijzen op het belang van die lijsten. Ze vormen een belangrijk middel om risico’s of risicogroepen goed in kaart te brengen. Als de werkgever dat niet nodig vindt, kan de OR daarvan bij de Inspectie SZW melding maken.
Eigen onderzoek
Ten slotte heeft de OR het recht om zelf op onderzoek uit te gaan in het eigen bedrijf, al dan niet in samenwerking met de arbodeskundigen. Hiervoor zijn verschillende manieren denkbaar. Zoals het opvragen van stoffenlijsten binnen de onderneming (en deze vergelijken met de wettelijke stoffenlijsten). Of in gesprek gaan met de werknemers (art. 18 WOR). De OR kan hierbij gebruik maken van de Zelfinspectietool gevaarlijke stoffen van de Inspectie SZW of de Stoffencheck-app. Ook heeft de OR, op grond van art. 16 en 22 van de WOR, het recht om deskundigen in te huren. Hij moet dan wel de kosten daarvan vooraf aan de bestuurder bekendmaken.
Figuur 2: De 5W-cyclus **
Wegen
Na de inventarisatie van de risico’s is het zaak om prioriteiten te stellen. Welke risico’s pakken we het eerst op, op welke termijn en door middel van welke maatregelen? Dit moet vast komen te liggen in het plan van aanpak.
Draagvlak creëren
Meedenken over maatregelen leidt tot beter arbobeleid en zorgt voor draagvlak
Ook het plan van aanpak valt onder het instemmingsrecht van de OR. Het is echter verstandig om, voorafgaand aan het formele traject, de maatregelen eerst voor te bespreken met de meest betrokken werknemers. Uit diverse onderzoeken blijkt namelijk dat meedenken over maatregelen leidt tot beter arbobeleid en zorgt voor draagvlak. Al bij het eerste overleg over de RI&E kan de OR bij de werkgever aandringen op betrokkenheid van de werknemers bij het nadenken over maatregelen die in de praktijk ook werken. Als de werknemers hebben meegedacht, zullen zij de maatregelen bovendien beter naleven.
Voldoen aan STOP-strategie
De maatregelen moeten voldoen aan de arbeidshygiënische strategie of, eenvoudiger, de STOP-strategie:
- Substitutie (vervanging van gevaarlijke stoffen door minder gevaarlijke alternatieven)
- Technische maatregelen (bijvoorbeeld gesloten systemen of adequate afzuiging)
- Organisatorische maatregelen (bijvoorbeeld beperken van het aantal werknemers nabij de risicobron door zonering, taakroulatie, voorlichting)
- Persoonlijke beschermingsmiddelen
Zelf voorstellen doen
Voor de beoordeling van de maatregelen kan de OR inspiratie opdoen bij de Handreiking vervangingsplichtige stoffen van de Inspectie SZW of de website Chemische stoffen goed geregeld van het RIVM. Vindt de OR dat de maatregelen onvoldoende zijn of niet voldoen aan de STOP-strategie? Dan kan hij zelf, in overleg met bijvoorbeeld de arbeidshygiënist, voorstellen doen voor betere maatregelen. Als de maatregelen desondanks ondermaats blijven, kan de OR weigeren in te stemmen met het plan van aanpak.
Werken
Nadat de OR instemming heeft gegeven aan het plan van aanpak, kunnen de maatregelen worden ingevoerd. Bij uitvoeringskwesties heeft de medezeggenschap in principe geen directe rol, maar zijdelings wel.
Voorlichting en instructie, sanctiereglementen
Zo zullen de werknemers in veel gevallen voorlichting en instructie krijgen over veilig en gezond werken met stoffen (art. 8 Arbowet). Ook het opleidingsbeleid valt onder het instemmingsrecht van de OR. Het is dus verstandig om de plannen voor voorlichting en instructies vooraf te bespreken met de OR. Dat geldt al helemaal als er wordt nagedacht over sancties bij overtreding van de voorschriften. Sanctiereglementen vallen namelijk ook onder het instemmingsrecht. In ieder geval dient voorlichting en onderricht over gevaarlijke stoffen te voldoen aan art. 4.10d van het Arbobesluit.
Monitoring op de werkplek
Een ander punt van aandacht is het eventuele gebruik van monitoring op de werkplek. Door gebruik van nieuwe (sensor)technologieën is het mogelijk om de blootstelling van werknemers real-time te meten. Op zich een positieve ontwikkeling. Bij overschrijding van de grenswaarden bijvoorbeeld, kan acuut worden besloten de werkzaamheden stil te leggen. Ook zijn blootstellingsdata van belang om op te nemen in een eventueel blootstellingsregister (art. 4.10c Arbobesluit). Tegelijkertijd kan monitoring wel op gespannen voet staan met de privacy. Hierover heeft de Sociaal-Economische Raad recentelijk een advies uitgebracht. Hoe dan ook is het invoeren van monitorsystemen een kwestie waar de OR instemmingsrecht bij heeft.
Waken
Binnen bedrijven met gevaarlijke stoffen wordt in principe veel informatie vastgelegd die van belang is voor het stoffenbeleid. Daarbij gaat het niet alleen om de al eerder genoemde RI&E of stoffenlijsten. Maar ook om medische informatie als verzuimcijfers, de uitkomsten van periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO, art. 4.10a-4.10c Arbobesluit), het spreekuur met de bedrijfsarts of eerste signalen van eventuele beroepsziekten.
Die informatie is niet alleen bedoeld als administratieve verplichting, maar vooral om snel in te grijpen als werknemers ziek (dreigen te) worden door blootstelling op de werkplek. Dit is ook de reden waarom de genoemde informatie besproken moet worden met de OR – zowel op grond van art. 31 WOR als bijvoorbeeld art. 4.10c Arbobesluit.
Analyse medische informatie
De OR kan de bedrijfsarts bijpraten over signalen van de werkvloer die de spreekkamer nog niet hebben bereikt
De bedrijfsarts zou in dit kader in overleg met de OR een analyse moeten maken van de genoemde informatie. Die analyse moet gericht zijn op het opsporen van structurele oorzaken van ziekteverzuim en gezondheidsklachten. Ook informatie uit sensoren en andere bronnen kan hierbij worden gebruikt. De OR kan de bedrijfsarts bovendien bijpraten over signalen van de werkvloer die de spreekkamer van de bedrijfsarts nog helemaal niet hebben bereikt.
Melden incidentele blootstelling
Daarnaast moet de werkgever de OR op de hoogte stellen van incidentele (‘abnormale’) blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende stoffen of overschrijding van de grenswaarden. Ook dit dient vooral om snel bij te sturen, maar ook om te leren van incidenten. Zo wordt dergelijke informatie onderdeel van de bekende leercyclus in het arbobeleid. Overleg met de OR over de oorzaken van en oplossingen voor incidenten, verzuim en beroepsziekten leidt zo tot een beter zicht op waar de risico’s zitten. Deze informatie kan vervolgens aanleiding zijn de risico-inventarisatie te herzien (art. 5, lid 4 Arbowet). Daarmee is de arbocyclus rond en helpen de arboprofessional en de OR elkaar om de bescherming van werknemers tegen gevaarlijke stoffen naar een hoger niveau te tillen.
Voor een overzicht van de rechten van de OR, zie de Handreiking OR en gevaarlijke stoffen
Jan Popma | onderzoeker bij de Inspectie SZW en verbonden aan de sectie Sociaal Recht van de Vrije Universiteit Amsterdam. Eerder schreef hij het proefschrift Het Arbo-effect van medezeggenschap.
** Deze afbeelding van de 5W-cyclus is de juiste versie. In de versie verschenen in het OR-Magazine van december 2020 is het stroomschema helaas onjuist overgenomen. Waarvoor onze excuses.
Lees ook:
- Nieuwe lijst kankerverwekkende stoffen
- Nuttig gebruik maken van het initiatiefrecht
- Doe mee aan onderzoek arbo voor de or!
Studiedag Arbo voor de or op 15 december (ook online te volgen)
Veilig en gezond werken, hoe kun je daar als or in een door corona veranderde werkomgeving aan bijdragen? De Studiedag Arbo voor de or op 15 december helpt je met inspirerende voorbeelden en workshops. Bijvoorbeeld de workshop Vitaliteit! Nu belangrijker dan ooit.
Geef een antwoord