Sinds de Wab is het niet meer toegestaan een uitzendbeding in een payrollovereenkomst op te nemen. Dat kan een probleem opleveren in lopende contracten.
De arbeidsovereenkomst tussen een uitzendkracht en een uitzendwerkgever kan een uitzendbeding bevatten. Dan eindigt die arbeidsovereenkomst op het moment dat de inlener (die de uitzendkracht van de uitzendwerkgever inhuurt) de opdracht beëindigt. Of wanneer de uitzendkracht de arbeid niet kan verrichten (bijvoorbeeld bij arbeidsongeschiktheid).
Einde uitzendbeding bij payrollen
Voordat de Wet arbeidsmarkt in balans (‘Wab’) van kracht werd, was het mogelijk om ook in de arbeidsovereenkomst tussen payrollwerkgever en -werknemer een uitzendbeding overeen te komen. Per 1 januari 2020 is dat in een payrollovereenkomst niet langer toegestaan. Ook als een payrollovereenkomst voor de inwerkingtreding van de Wab is aangegaan, kan een (payroll)werkgever zich niet langer op dat beding beroepen – zo bleek uit een uitspraak van de kantonrechter Amsterdam.
Werknemer had in 2019 succesvol gesolliciteerd bij een bedrijf. Na afronding van het sollicitatieproces werd haar verteld dat het formele werkgeverschap was uitbesteed aan een payrollbedrijf. De arbeidsovereenkomst tussen werknemer en payrollwerkgever bevatte een uitzendbeding en de cao ABU werd van toepassing verklaard. Hierin was een uitzendbeding opgenomen. Toen werknemer zich ziek meldde, heeft payrollwerkgever de arbeidsovereenkomst per direct opgezegd met een beroep op het uitzendbeding.
Payrollen niet hetzelfde als uitzenden
De kantonrechter oordeelde dat de payrollwerkgever niet had bemiddeld bij de plaatsing van deze werknemer. Hierdoor was er sprake van een payrollovereenkomst, niet van een uitzendovereenkomst waarin wel een uitzendbeding kan worden afgesproken. Een uitzendbeding op grond waarvan de arbeidsovereenkomst eindigt door de ziekmelding, was op het moment van de ziekmelding van werknemer dus niet meer toegestaan.
De opzegging van de arbeidsovereenkomst door de payrollwerkgever was onregelmatig. In de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was ook geen tussentijds opzegbeding opgenomen. Daarom moest de payrollwerkgever het salaris over de resterende duur van het dienstverband uitbetalen.
Aangezien werknemer nog maar kort had gewerkt, werd dat bedrag gematigd. Omdat de arbeidsovereenkomst ten onrechte was opgezegd, was de payrollwerkgever in principe een billijke vergoeding verschuldigd. De kantonrechter vond in deze omstandigheden – een wetswijziging tijdens het lopende contract en de overheidsmaatregelen in verband met Covid-19 – dat de payrollwerkgever geen billijke vergoeding hoefde te betalen.
Kantonrechter Amsterdam, 14 juli 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:6130
Ester Damen is advocaat bij Kennedy Van der Laan, ester.damen@kvdl.com
Lees ook:
Or wetgeving- en actualiteitendag op 25 maart 2021
De Or wetgeving- en actualiteitendag op 25 maart 2021 brengt je helemaal op de hoogte van de nieuwe wet- en regelgeving en de laatste ontwikkelingen. Kennis die van belang is voor je dagelijkse or-praktijk.
Geef een reactie